Het was kort geleden op een mooie dag met een vaste wind uit het noordwesten. Ideaal om de molen Zeldenrust enkele balen tarwe te laten malen. Zodra de deuren open staan is er altijd wel bezoek van belangstellenden. Met volle zeilen komen de wieken met een gangetje van 70 km/uur langs de openstaande deurtjes, waar overigens wel een hek voor staat. De maalstenen maken een zingend geluid en het meel stroomt met 500 kilo per uur in de zakken. De eerste bezoekers komen puffend boven op de maalzolder. Het is drie trappen op en die zijn niet als thuis. De molenaars, allen vrijwilligers, zien dit graag, want het houdt de mensen gezond en in conditie. Er is veel te zien en te beleven in de molen en het uitzicht vanaf de stelling is fantastisch. Dokkum op zijn mooist. Een heer van wat oudere leeftijd loopt zeer geïnteresseerd rond en beklimt de trappen moeiteloos. En komt even later met een vraag: “die gele brokken welke aan een touwtje hangen, dat is zeker reuzel hè?” Helemaal correct mijnheer, dat gebruiken wij om diverse onderdelen in de molen te smeren. En als je het smelt in een pan, dan krijg je smeerbaar varkensvet en de overblijvende zogenaamde kaantjes werden wel gegeten met wat zout er op. De rillingen lopen je over de rug. “Nou”, zei de betreffende man, “daar heb ik wel een verhaal over. Ik heb de Hongerwinter nog meegemaakt, en ik werd als kind naar Friesland gestuurd om daar eten te krijgen. Ik kwam terecht bij een boerenfamilie te Ternaard. Als ontbijt kreeg ik dan een dikke snee roggebrood met een laag reuzel en suiker er op. Ik vond het niet lekker, maar je had wat te eten”. Hier zweeg hij en liep naar buiten de stelling op. Ik heb hem maar met zijn herinneringen alleen gelaten. Nu wil het dat we op de Zeldenrust ook wel rogge breken en daar roggebrood van bakken. Zo’n ontbijtje moeten we toch eens proberen. Of wilt u eens proeven? Karel Jongsma