Het belangrijkste gevolg van de moord in 754 was misschien wel dat op de gedachtenisterp een kerkje en niet veel later een klooster gesticht werd. Dokkum kon daardoor uitgroeien tot een bedevaartsoord en dat bracht de stad veel welvaart. Ieder jaar op 5 juni Bonifatiusdag kwamen duizenden pelgrims om de heilige en zijn gezellen te herdenken. Van de oude kloosters en abdijen is bekend dat zij zelfvoorzienend waren en dat er naast monniken of nonnen, (afhankelijk van of het een mannen- of vrouwenklooster was), ook lekenbroeders of conversen in dienst waren. Zij hadden wel de kloostergelofte afgelegd, maar waren geen monniken die zich alleen met gebed, koordienst en zielszorg bezig hielden. Ze deden het werk in bijvoorbeeld de keuken, refter en bakkerij - die in elk klooster aanwezig waren - of verbouwden gewassen en voedsel bij de uithoven op het land. In kloosters werd ook bier gebrouwen, omdat het drinkwater niet te vertrouwen was. De techniek van het bierbrouwen werd door de monniken geprofessionaliseerd en geperfectioneerd, bijvoorbeeld door hop toe te voegen. In de kloosters waren daarvoor de benodigde kennis en financiële middelen aanwezig. Het kloosterbier was van een hogere kwaliteit en bovendien veel lekkerder! Zo werd de verkoop van bier een belangrijke bron van inkomsten voor de monniken. In de Bonifatiusabdij van Dokkum ging het niet veel anders, al was de kwaliteit van het Bonifatiusbier eerst nog niet om naar huis te schrijven, want rond 1450 kreeg mijnheer abt te Dockum twee tonnen bier als geschenk en dat zal niet als een groot cadeau beschouwd zijn, als zijn eigen bier toen van een excellente kwaliteit was. Uit 1547 weten we dat er een bakkerij en brouwerij aan het klooster verbonden waren; vaak werden die twee voorzieningen vanwege de gereedschappen, eesten en ovens gecombineerd. De eigendommen van de wijlen lekenbroeder Hendrick Jansz, in leven brouwer- en bakkersknecht in het klooster, vervielen toen aan het klooster. Een paar jaar later in 1555 klaagde de abt over het feit dat een stukje kloosterterrein tussen de abdij, het brouwhuis en het melkhuis door de Dokkumer jeugd werd gebruikt om te kaatsen, kolven en spelen en er daardoor regelmatig ruiten sneuvelen. Na de Reformatie in 1580 vervielen de kloostergoederen aan de Staten van Friesland en werden verkocht of afgebroken. In de stad zien we dan plotseling particuliere bierbrouwers verschijnen, die het gat in de markt wilden opvullen. Daarover een volgende keer meer. Proost! Door Warner B. Banga & Piet de Haan